Op een zonnige herfstdag staan er twee jongemannen voor mijn deur. Ze vragen of ze een foto van mijn huis mogen maken. Hoezo, vraag ik wantrouwend, er wordt hier al veel te vaak gefotografeerd. Eerst had je Arub die in opdracht van de NAM mijn huis fotografeerde. Ze namen foto’s van de voorkant en concludeerden dat er aan de achterkant geen schade was. Daarna kwam de aardbevingsauto van Horus. Met infraroodcamera’s keek die in de muren van mijn huis om de constructie te inspecteren. Allemaal zonder mijn toestemming.
Ik zaag de twee jongemannen door: waarvoor, voor wie, waarom. Toch niet voor de NAM, vraag ik expliciet. Nou nee, zeggen ze, maar wel voor de NCG. “Voor de medewerkers van de NCG die nog nooit in Groningen zijn geweest”, lichten ze toe. Ik val van verbazing van mijn stoepje. Pardon, bestaan die dan? De NCG is toch die organisatie die gaat over hoe onze huizen versterkt moeten worden, over wat het beste is voor ons Groningers. En ze zijn hier nog nooit geweest?
Inderdaad ja, en daarom hebben ze deze twee aardige jongemannen gevraagd foto’s te maken van Groningen. Zodat ze weten waar ze het over hebben als ze hun rapporten over ons schrijven.
Hoewel ik blij verrast ben dat de jongemannen mijn toestemming vragen om foto’s te maken, zeg ik toch NEE. Je moet je kans grijpen als je hem kunt pakken. Maar ik zeg JA tegen de medewerkers van de NCG die het aandurven hun veilige kantoor te verlaten en zich in het hol van de leeuw te wagen. De koffie staat klaar.
Groningen, je moet er geweest zijn om erover mee te mogen praten.