We weten nu precies waar we aan toe zijn. Van de heren Shell en NAM hoeven we niets te verwachten. Net zomin als van de heren Kamp en Alders. We zullen het toch echt op eigen kracht moeten doen. Als er iets is waar wij Groningers goed in zijn, dan is dat uitgaan van eigen kracht. Eerst hebben we het land op de zee veroverd, dijken gebouwd om overstromingen te voorkomen, wierden opgeworpen om ons lijf en lief te beschermen. Geploegd, gezaaid en geoogst hebben we. In weer en wind, bij nacht en ontij. We zijn voor de duvel niet bang.
Dat de grond onder onze voeten werd leeggezogen, dat was nieuw voor ons. Dat kenden we niet. De hoge heren in Den Haag zeiden dat het goed was, goed voor Nederland en dus ook goed voor Groningen. We geloofden ze en dat hebben we geweten.
De dijken staan nu op instorten, de huizen glijden langzaam van de wierden af, terug de zee in. De boeren zien hun akkers verzuipen en hun oogst verrotten. Nog even en Groningen is terug waar het eeuwen geleden begonnen is.
Maar dat laten we niet gebeuren. We stoppen met de heren met hun gladde woorden te geloven. Geen woorden maar daden. En die daden komen vanaf nu van ons. We zetten onze voeten stevig in de klei en bundelen onze krachten.
Kop d’r veur, houd Groningen overeind